Wanneer de overheid gegevens van niet-verdachte burgers gebruikt om misdadigers op te sporen, is dit niet in strijd met de onschuldpresumptie. Dit stelt minister Grapperhaus van Justitie.
De onschuldpresumptie is een beginsel in de grondwet dat bepaalt dat iemand onschuldig is tot het tegendeel is bewezen.
'Geen balans tussen privacy en opsporing'
Tijdens de behandeling van de kwestie stelde D66-Kamerlid Kees Verhoeven dat de balans tussen privacy en opsporing zoek is geraakt. 'Je bent onschuldig tot het tegendeel is bewezen. Je hoeft niet te bewijzen dat je niet fout zit omdat een computer toevallig wat data heeft verzameld waarna op basis van een patroonanalyse wordt gezegd: deze groep, deze mensen zouden wel eens fout gedrag kunnen gaan vertonen.'
'Onschuldpresumptie pas later van kracht'
Minister Grapperhaus stelt dat de verwerking van gegevens van niet-verdachten niet onrechtmatig is. 'De gedachte dat dit in strijd zou zijn met de onschuldpresumptie, klopt niet. Onschuldpresumptie is een strafvorderlijk beginsel dat personen, zolang het tegendeel niet is bewezen, voor onschuldig houdt, maar is geen beginsel dat aan het recht op bescherming van persoonsgegevens ten grondslag ligt.'
Grapperhaus stelt dat als er een lijst van mogelijke misdadigers vloeit uit een data-analyse, er nog geen sprake is van een verdenking. 'Daarvoor dienen concrete feiten en omstandigheden met betrekking tot de desbetreffende persoon op tafel te komen die op een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit wijzen'. Pas vanaf dat moment gaat volgens de minister de onschuldpresumptie in.
De bewindsman voegt toe dat de verwerking van gegevens van niet-verdachte burgers gebaseerd moet zijn op 'gegronde redenen', waarbij de privacyinbreuk 'proportioneel' moet zijn.
Bron: Security.nl